Ik ben iemand die concepten (ideeën met een handelingsperspectief) test en uitwerkt in de praktijk. Ik zet ook wel wat op papier maar de finetuning en de werkelijke theorie volgt de praktijk en is dus automatisch bewezen en effectief. Mijn frustratie is dat academici en beleidsmakers deze werkwijze niet ‘(h)erkennen’. Men vindt mij inspirerend en ik mag ook regelmatig in panels plaatsnemen. Wat ik daar merk is dat men weinig kennis heeft van de praktijk en ondanks allerlei theoretische hoogvliegerij ronduit naïef is over hoe de praktijk werkt. Alsof ze op een andere planeet wonen. Mijn uitspraken worden vaak als bruut ervaren en mijn oplossing niet werkelijk serieus genomen.
Tegelijkertijd wetenschappers worden ook minder serieus genomen buiten de academie. En beleidsmakers liggen al jaren onder vuur omdat ze de boel vaker tegenhouden dan oplossen. Vandaar dat ik denk dat een constructieve samenwerking met als doel een gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier heel vruchtbaar kan zijn. Academici, beleidsmakers en uitvoerenden. Stadsgeneeskunde heeft hiervoor een solide visie en theorie inclusief praktijk ontwikkeld waarbij stadsontwikkeling, stadsbeheer en maatschappelijke ontwikkeling samenwerken aan generale preventie. Dit zou het uitgangspunt dienen te zijn. Als de claim onjuist is merken we dat vanzelf maar als hij klopt natuurlijk ook. Ik heb tot op heden nog geen enkel steekhoudend argument gehoord waarom dit niet zou werken.
Hoe krijg ik dat voor elkaar.? Wie moet ik daarvoor bellen en wie moet ik overtuigen. Iedereen is met zijn of haar eigen onderzoek en beleidsadviezen bezig. Beleid is vaak een onontwarbare kluwen van intenties, programma’s en communicatie. Juist een methodiek die autonoom en in de praktijk is ontwikkeld kan uitkomst bieden. Onderzoek laat zien dat het nodig is.
Regelmatig komen er studenten of onderzoekers langs om mij te interviewen als iemand uit de praktijk. Ze hebben dan altijd al een onderzoeksvraag en dat kunnen ze niet halverwege veranderen. Ze proppen me in een frame waar ik niet in pas. Vragen als ‘Hoe kun je mensen betrekken?’ of de irritante vraag; ‘Hoeveel mensen doen er mee?’ slaan het plat en maken het tot iets wat het niet is. Geen vragen als ‘Hoe genees je de stad?’ ‘Wat is het werkingsmechanisme van Stadsgeneeskunde?’ Daar zal ik dan nu maar antwoord opgeven.
Hoe genees je de stad? De stad is onze habitat, onze bijenkorf en de omgeving waarin mensen wonen en werken bepaald hun welbevinden en gezondheid. Deze omgeving moet je ruim zien ook het digitale domein hoort daarbij en je opleiding, relatie en vrienden. Dat zit allemaal in de stad en hierbij gaat het om je directe omgeving. Dat wat je dagelijks meemaakt. Je analoge directe zijn, je dagelijkse bezigheden zijn de omgeving waarin je feitelijk leeft. Een stad bestaat uit gestructureerde menselijke interactie met her en der spontane interactie; niet geplande interactie dit kan zowel vrolijk en inspirerend als duister en ondermijnend zijn. Dit is de dynamische omgeving; fysiek, sociaal en mentaal waarin wij dagelijks leven. Die is voor iedereen anders. Deze omgeving althans het gedeelte dat zich afspeelt in de publieke ruimte kun je beïnvloeden en gezonder maken op collectieve wijze. Duidelijk doel, duidelijke weg erheen. Complexiteit benader je met simpele principes. Daar gaat Stadsgeneeskunde over en zo genees je een stad en haar bewoners via deze dynamische interactieve leefomgeving; een visie en een methodiek die uitermate praktisch is. Het alledaagse onderhoud en ons publiek domein is hier substraat en aangrijpingspunt. Hier kun je de interactie vitaliseren en analogiseren in plaats van digitaliseren.
In 1998 verliet ik doelbewust de kunstwereld om me in de modder te storten. Echte mensen, echt werk en echt geld noemde ik dat toen. Een intellectueel in de praktijk. Ik dacht dat mijn slimme vriendjes dit wel tof vonden. Nee dus, als je je in de modder stort wordt je modder ook al zie je daar de zon feller schijnen en is vrolijkheid je deel. Je bent geen hoofd/brein meer maar een lichaam en dat kan niet denken, zo is de gedachte.
Ik had het geluk dat ik Karin Keijzer ontmoette, zij is een en al lichaam. Wat zij durfde had ik niet eens van gedroomd. Ik had de intellectuele skills en zat ondanks mijn modderexpeditie nog steeds grotendeels in mijn hoofd. Zij heeft mij een lichaam gegeven en we zijn inmiddels 23 jaar samen en hebben twee dochters van 19 jaar. Met haar aan mijn zijde zijn we onoverwinnelijk en vullen elkaar perfect aan. Genoeg romantiek; je moet geluk hebben in je leven. Als ik het alleen had gedaan was ik waarschijnlijk als hoofdmens opgevreten door de alledaagse lichamelijkheid. De laatste zes jaar ben ik het trouwens die de dagelijkse praktijk runt. Mijn lichamelijke opleiding is gelukt maar mijn hoofd wordt nog niet gezien door de andere hoofdmensen. Die wellicht een beetje bang zijn van echte mensen in volkswijken. Dat was ik immers ook, met knikkende knieën startte ik in de ‘slechtste wijken’ van Rotterdam, maar conceptueel moest het. De kunstwereld was in mijn ogen nep en zelfvoldaan. Navelstaarderij in een elitaire bubbel met een zeer jaloerse competitieve hiërarchie en zo nu blijkt volop grensoverschrijdend gedrag. Vriendjespolitiek noemden we dat in de negentiger jaren.
Dus hoofdmensen, wie durft, ik ben een van jullie. Laten we samenwerken. Ik bijt niet maar je moet geen ruzie krijgen met mijn vrouw.